In de Europese Unie (hierna: “EU”) hebben meer dan 80 miljoen mensen in meer of mindere mate een beperking, die hun deelname aan het sociale en economische leven beperkt. De focus ligt voor dit blog op meerderjarigen die op een of andere wijze een geestelijke of lichamelijke beperking hebben, wiens belangen grensoverschrijdend moeten worden beschermd.
Definitie van een ‘beperking’
In de eerste plaats is het van belang om stil te staan bij de duiding van der terminologie: ‘beperking’. De Wereldgezondheidsorganisatie definieert een beperking als een overkoepelende terminologie. Het impliceert enige beperking of gebrek aan bekwaamheid om een activiteit uit te voeren op een manier of binnen het bereik dat als normaal wordt beschouwd.
Mensen met een beperking behoren tot een groep van kwetsbare personen. Kwetsbare personen zijn niet gebonden aan landsgrenzen. Nationale wetgeving is niet altijd passend in die gevallen waar een kwetsbare meerderjarige de grens oversteekt. Een concreet voorbeeld is de situatie waarin ouderen na hun pensionering de grens oversteken naar meer zonnige oorden.
Kwetsbare meerderjarigen met internationale belangen
Deze grensoverschrijdende bewegingen van kwetsbaren vragen om bijzondere aandacht. Juist nu er sprake is van voortschrijdende vergrijzing in binnen- en buitenland. Meer en meer ontstaat er in die gevallen een spanningsveld van nationale wetgeving die tot bescherming dient te strekken enerzijds en grensoverschrijdende belangen en vermogens anderzijds.
De regels van het internationaal privaatrecht dienen dan ook in te spelen op wezenlijke demografische en sociale veranderingen in landen, inclusief het hiervoor genoemde voorbeeld van grensoverschrijdende migratie van volwassenen en/of kwetsbaren. Een gebrek aan uniformiteit bij het omgaan met grensoverschrijdende situaties leidt tot juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid bij degene wiens belangen moeten worden beschermd en bij de direct betrokkenen.
Zo kan het voorbeeld worden genoemd waarin een dochter om een beschermingsmaatregel in haar woonland verzoekt ten aanzien van haar vader in het buitenland, waarbij niet ondenkbaar is dat er nog een bankrekening in een derde land voorhanden is. In het voorbeeld is zo op het eerste gezicht niet duidelijk welke rechter moet worden aangezocht en als er een rechter wordt aangezocht welk recht er dan moet worden toegepast. Is dat het recht van de woonplaats van de dochter, de vader of het land waar de bankrekening wordt aangehouden?
Verdrag inzake internationale bescherming van volwassenen
Aan de wirwar aan regelingen en mogelijke conflicten met nationaal recht dient een einde te worden gemaakt. Een groot aantal van de hiervoor genoemde moeilijkheden, die dus voortvloeien uit grensoverschrijdende migratie van kwetsbare volwassenen, zal worden opgelost als de EU zal overgaan tot ratificatie van het Haags verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen 2000 (hierna: “verdrag”).
Het verdrag bevat IPR-regels voor de bescherming van meerderjarigen, dus ouder dan 18 jaar die vanwege een stoornis in of ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belangen zelf te behartigen. Het verdrag regelt de internationale bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen. Kortom, een alomvattend verdrag die in een behoefte van de rechtzoekende en de professional voorziet.
In dit blog ga ik in op de internationale bevoegdheid van de rechter, volgens het huidige Nederlandse commune recht en onder het toekomstige regime van het verdrag. In verband met de voortschrijdende vergrijzing van de bevolking en de groeiende internationale mobiliteit zal dit onderwerp steeds meer aan belang winnen, niet alleen in Nederland.
Het verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen is inmiddels meer dan tien jaar gelden tot stand gebracht. Nederland heeft het verdrag ondertekend, maar nog niet geratificeerd. Zolang het verdrag nog niet voor Nederland geldt (ratificatie), wordt de internationale bescherming van volwassenen geregeld door de commune Nederlandse regels van het internationaal privaatrecht. Dat geldt zowel voor de vraag naar de rechtsmacht, als voor de vraag naar het toe te passen recht gevolgd door de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beschermingsmaatregelen.
Zonder ratificatie blijven problemen zich voordoen
Zoals hiervoor al in het voorbeeld geschetst kan een toepassing van nationale regels tot problemen leiden. Indien de Nederlandse rechter in een grensoverschrijdend geval wordt verzocht een beschermingsmaatregel te nemen, zal in de eerste plaats moeten worden vastgesteld of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Deze vraag zal ambtshalve door de rechter moeten worden getoetst.
Nu er geen verdrag op deze materie van toepassing is, staat de bevoegdheidsregel van artikel 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) centraal bij de beoordeling van de internationale rechtsmacht. Op grond van artikel 1:3 Rv sub a is de Nederlandse rechter bevoegd, indien de verzoeker, of indien het er meer zijn, één van hen, dan wel één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Dit is een zeer ruime grondslag voor het vaststellen van de internationale bevoegdheid.
Het is dan ook niet ondenkbaar dat de situatie zich kan voordoen dat artikel 3 onder a Rv te ruim uitpakt: in algemene zin is het de gedachte van deze bepaling dat het de verzoeker is om wiens belangen het in de eerste plaats gaat en in wiens woon- of gewone verblijfplaats de verzochte maatregel niet zelden moet worden uitgevoerd. In gevallen van bescherming van meerderjarigen is dat in grensoverschrijdende situaties vaak niet het geval. Het probleem is echter de ‘klem’ van artikel 3 sub a Rv: is de rechter op grond van artikel 3 sub a Rv eenmaal bevoegd, dan mag de Nederlandse rechter niet afzien van die bevoegdheid op grond dat de zaak onvoldoende binding heeft met de rechtssfeer van Nederland (forum non conveniens).
In grensoverschrijdende gevallen kan het dus zo zijn dat het niet of nauwelijks om de belangen van de in Nederland woonachtige verzoeker zal gaan, maar zijn vooral de belangen van de persoon die in het buitenland woont of het vermogen in het buitenland, in het geding. Denk bijvoorbeeld aan het geschetste voorbeeld van een dochter die om een beschermingsmaatregel verzoekt van haar gepensioneerde vader in het buitenland. De Nederlandse wet biedt dus geen mogelijkheid om dit probleem op te lossen.
Oplossing binnen huidige mogelijkheden
In de rechtspraak is er op het punt van de internationale bevoegdheid en deze grensoverschrijdende problematiek een kunstmatige oplossing gecreëerd door te anticiperen op de ratificatie van het verdrag. Op grond van de hoofdregel van artikel 5 lid 1 van het verdrag zijn de autoriteiten van de verdragsstaat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van een volwassene of zijn vermogen. Anticipatie op deze regeling leidt tot de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter wanneer de volwassene niet woonachtig is in Nederland. Er zijn situaties denkbaar dat de gewone verblijfplaats niet is vast te stellen. Voor dit blog gaat het te ver om op dit punt uit te wijden; feit is evenwel dat een aanknoping bij de gewone verblijfplaats niet zaligmakend zal zijn.
Een andere optie die de Nederlandse rechter heeft is om op grond van artikel 3 sub a Rv internationale bevoegdheid aan te nemen, maar het verzoek van de verzoeker in Nederland af te wijzen. Gelet op de terughoudendheid die men behoort te betrachten bij anticipatie op wetgeving en de huidige systematiek van de Nederlandse wetgeving acht ik dit de meest houdbare oplossing voor de gevallen waar de Nederlandse rechter een te ruime jas wordt aangemeten ten aanzien van het bevoegdheidsvraagstuk.
De meest voor de hand liggende oplossing is ratificatie van het verdrag nu het verdrag een alomvattende bevoegdheidsregels kent. Naast de hoofdregel in artikel 5 van het verdrag zijn er een aantal uitzonderingen in het kader van de vaststelling van de internationale bevoegdheid: aanknoping kan worden gezocht bij de nationaliteit van degene wiens belangen beschermd moeten worden. Indien de verdragsstaat van mening is dat zij het belang van die onderdaan beter kunnen beschermen. Er kan dan alsnog bevoegdheid in een andere staat dan het woonplaatsland van de kwetsbare worden aangenomen, mits de bevoegde autoriteit de op grond van het verdrag bevoegde rechter hierover heeft bericht (artikel 7 van het verdrag). Ook is er onder het verdrag juist wel de mogelijkheid dat de bevoegde rechter de zaak overdraagt aan het gerecht van een andere lidstaat (forum non conveniens). Er kan immers een nauwere band zijn met die andere verdragsstaat. Dat is in het geschetste voorbeeld het geval ten aanzien van de bankrekening die in een derde land wordt aangehouden. Dit is dus een wezenlijk andere benadering dan de route via artikel 3 sub a Rv.
Uit het voorgaande blijkt dat er enige urgentie en dus noodzaak is dat het verdrag spoedig geratificeerd zal worden; het zal kunstgrepen en onduidelijkheid voor de rechtzoekende en de professional voorkomen.
Meer weten?
Wilt u meer informatie over meerderjarigenbescherming? Wij helpen je graag verder. Neem vrijblijvend contact op met een van de LINK Advocaten.